Als de erflater een testament heeft gemaakt, bepaalt de inhoud van het testament hoe het vermogen vererfd en hoe de nalatenschap wordt afgewikkeld. Het staat iedereen vrij om zelf de inhoud van het testament te bepalen, terwijl iedereen zijn testament ook eenzijdig kan wijzigen of herroepen. Dat is de testeervrijheid. Die vrijheid is niet onbegrensd. Wel is vereist dat de testateur in staat is zijn wil te bepalen. Daarnaast zijn er verboden testamenten. Verder kan een afstammeling van een erflater die door de wet als erfgenaam tot zijn nalatenschap wordt geroepen, in weerwil van het testament, aanspraak maken op het wettelijk recht dat de legitieme portie wordt genoemd. Behalve de legitieme portie kent het erfrecht meer wettelijke rechten. Ook als sprake is van erfopvolging bij testament, moeten de erfgenamen een beslissing nemen over het aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap.
Testament aanvechten
Een uiterste wilsbeschikking (testament) kan alleen bij uiterste wil en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen. Testamenten worden vastgelegd in een notariële akte. De wet verplicht dat in art. 4:94 BW. Toch is dat niet altijd nodig. Soms kan een codicil volstaan. Een codicil is een onderhands, door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk waarin wordt bepaald wie bepaalde kleding, sieraden, inboedel of boeken aan iemand worden nagelaten. De wet bepaalt verder dat in zeer bijzondere omstandigheden iemand ook zonder notaris een testament kan maken (oorlog, rampen e.d.). De eis dat een testament door een notaris moet worden opgemaakt, heeft als voordeel dat een testament dan altijd schriftelijk is vastgelegd. Daarnaast dient de notaris zorgvuldig te werk te gaan bij het opstellen en passeren van een testament. De notaris moet er zeker van zijn dat het testament overeenkomt met de wil en wens van de testateur, maar ook dat de testateur wilsbekwaam is om een testament te maken. Deze zorgvuldigheid voorkomt dat achteraf onenigheid ontstaat over de inhoud van het testament. Toch komt het voor dat testamenten nietig of vernietigbaar zijn.
Bedreiging en bedrog
Een testament kan op grond van bedreiging, bedrog of een onjuiste beweegreden worden vernietigd. Dat kan niet wanneer de erflater het testament heeft bevestigd nadat de invloed van de bedreiging heeft opgehouden te werken of het bedrog of de onjuistheid van de beweegreden is ontdekt.
Dwaling
Een testament gemaakt onder invloed van een onjuiste beweegreden, is vernietigbaar als de door de erflater ten onrechte veronderstelde omstandigheid die zijn beweegreden tot de beschikking is geweest, in de uiterste wil zelf is aangeduid en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt indien hij van de onjuistheid dier veronderstelling had kennis gedragen.
Misbruik van omstandigheden
Een uiterste wilsbeschikking is niet vatbaar voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. De reden hiervoor is dat anders veel procedures verwacht worden over het aanvechten van testamenten. Iemand die teleurgesteld is over de inhoud van een testament, kan immers altijd stellen dat de bevoordeelden uit het testament misbruik hebben gemaakt van bepaalde omstandigheden van de erflater.
Wilsonbekwaamheid
Het passeren van een testament wordt in de wet een eenzijdige rechtshandeling genoemd (art. 4:42 BW). In art. 3:33 BW staat dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard (wil en verklaring). Deze wil wordt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW geacht te ontbreken als degene die het testament maakt:
– in verband met een geestelijke stoornis niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de bij de verklaring betrokken belangen of;
– als de verklaring onder invloed van die geestelijke stoornis is gedaan.
Als een erflater op het moment waarop het testament werd verleden leed aan een geestelijke stoornis (bijvoorbeeld dementie), kan het testament nietig zijn. Dat kan, maar hoeft niet persé het geval te zijn. De enkele aanwezigheid van een geestelijke stoornis betekent niet altijd dat de wilsverklaring ook onder invloed van die stoornis is gedaan, omdat een geestelijke stoornis de waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen niet in alle gevallen hoeft te beletten. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van de desbetreffende wilsbeschikking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarwegender de belangen, des te hoger zijn de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld. Het is voorstelbaar dat iemand lijdt aan een geestelijke stoornis welke stoornis er niet aan in de weg staat een legaat van een klein bedrag te maken, maar wel tot het maken van verdergaande uiterste wilsbeschikkingen, zoals erfstellingen of ontervingen (gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 31 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9390 en gerechtshof Den Haag 4 augustus 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1721). De stoornis moet een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen beletten of de wilsverklaring moet onder invloed van de stoornis is gedaan.
Testament bij dementie
Het komt geregeld voor dat mensen die lijden aan een geestelijke stoornis (bijvoorbeeld dementie) een testament laten maken. Als na het overlijden het testament opengaat, blijkt dat iemand anders dan gedacht tot erfgenaam is benoemd. Een voorbeeld daarvan is de zaak die speelde in het vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 mei 2022. Drie dochters kwamen erachter dat niet zij maar de nieuwe partner van hun moeder tot erfgenaam was benoemd. Dit terwijl moeder een paar jaar voordat zij het nieuwe testament maakte gediagnostiseerd was met Alzheimer. Maar de enkele aanwezigheid van een geestelijke stoornis betekent niet altijd dat de wilsverklaring ook onder invloed van die stoornis is gedaan, omdat een geestelijke stoornis de waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen niet in alle gevallen hoeft te beletten. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van het betreffende testament. Uit de jurisprudentie blijkt dat als u denkt dat het testament nietig is vanwege bijvoorbeeld dementie, u een medische verklaring moet hebben waaruit blijkt dat de erflater niet in staat was in vrijheid zijn wil te vormen en niet wilsbekwaam was ten aanzien van dat testament. Daarmee voldoet u dan de stelplicht en bewijslast (zie o.a. HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047). In het hiervoor genoemde vonnis hadden de drie dochters de beschikking over deze medische verklaring. Deze medische verklaring is niet voldoende om een testament nietig te laten verklaren. Er moet dan sprake zijn van (1) het niet meer in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen en/of (2) dat het testament onder invloed van die geestelijke stoornis is gemaakt. De rechtbank oordeelde in het geval van de drie dochters dat hun moeder niet meer in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. De rechtbank komt tot dat oordeel mede op grond van de bevindingen van de geriater, die o.a. heel feitelijk de reacties en het gedrag van de moeder heeft beschreven.
Het nietig verklaren van een testament op grond van wilsonbekwaamheid is altijd een lastige opgave. Immers is er bij elk testament een notaris aan te pas gekomen die de testateur wel in staat heeft geacht het testament te laten maken. In de zaak van de drie dochters hadden zelfs twee notarissen moeder wel in staat geacht tot een redelijke waardering van haar belangen. De rechtbank kende aan die conclusies evenwel geen gewicht toe, omdat deze notarissen niet helemaal hadden gehandeld zoals het hoort. Als iemand dementie heeft, moet de notaris een zogenaamd stappenplan volgen en dat hadden de betreffende notarissen niet gedaan. Zij hadden ook geen navraag gedaan naar de medische toestand van de moeder.
Er kunnen diverse redenen zij om een testament aan te vechten. Graag bespreken wij met u de mogelijkheden.
Uitleg testament
Testamenten worden met zorgvuldigheid opgesteld. Toch komt het voor dat de inhoud van een testament niet duidelijk is of dat de bedoeling van de erflater anders is dan staat opgeschreven. In dat geval moet het testament worden uitgelegd. Een voorbeeld. Een man schrijft in het jaar 2006 in zijn testament op dat zijn toenmalige echtgenote (vrouw 1) zijn enig erfgename is, onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag (een voorwaardelijke making). De man heeft in dat testament bepaald dat als het huwelijk op zijn sterfdag niet meer bestaat, zijn broer de enig erfgenaam is. De man en zijn toenmalige echtgenote scheiden in 2009 zodat de toenmalige echtgenote geen erfgenaam is (de voorwaarde is niet vervuld). Later trouwt de man met een andere vrouw (vrouw 2) en uit dat huwelijk worden twee kinderen geboren. De man overlijdt in 2017. De man heeft gedurende zijn huwelijk met vrouw 2 een concept van een testament laten maken. In dat concept staat dat hij alle eerder gemaakte testamenten herroept en zijn echtgenote en – indien aanwezig – zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt. Dit concept heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris, zodat zijn laatste testament het hiervoor genoemde testament van 2006 is. In dat testament staat dus dat de broer zijn enig erfgenaam is. Vrouw 2 zou dus geen erfgenaam zijn van haar eigen man. Deze vrouw stelt echter dat de man de erfstelling in het oude testament (broer = erfgenaam) heeft gemaakt alleen als hij bij zijn overlijden niet gehuwd is en geen afstammelingen achterlaat.
Dit voorbeeld speelde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023.
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (art. 4:46 lid 1 BW). Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Verwachtingen van de erflater over de toekomst kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. In het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 ligt besloten dat voor de vaststelling van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, mede acht geslagen kan worden op verklaringen van getuigen omtrent hetgeen de erflater heeft beoogd. Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.
Terug naar ons voorbeeld. De Hoge Raad overwoog dat de omstandigheid dat de erflater in zijn testament niet is vooruitgelopen op de latere wijziging in zijn huwelijks- en gezinssituatie (zijn hertrouwen en de geboorte van kinderen) niet meebrengt dat die wijziging bij de uitleg van het testament geen rol kan spelen. Indien de erflater bij het opmaken van het testament geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van hertrouwen en achterlaten van kinderen, dringt zich de vraag op of de erflater met de uiterste wil ook de door die omstandigheid gewijzigde verhoudingen kennelijk wilde regelen. In dat geval volstaat het niet door slechts uit het testament af te leiden welke verhoudingen de erflater met de uiterste wil kennelijk wilde regelen en te constateren dat in het testament niet is verwoord dat de erfstelling van de broer niet geldt als de erflater hertrouwt en afstammelingen achterlaat.
Het uitleggen van testamenten is een weerbarstige materie. De erflater zelf kan immers niet meer geraadpleegd worden. Als een testament in het licht van de verhoudingen en de omstandigheden waaronder dat testament is gemaakt woordelijk gezien duidelijk is, valt er niets uit te leggen. Als de woorden taalkundig of gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wil regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt onduidelijk zijn, is uitleg dus toegestaan (zie o.a. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911). Er kan in een testament ook sprake van zijn een vergissing in een persoon of goed.
Het legaat
Wat is een legaat in een testament?
Een legaat wordt omschreven als een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent (art. 4:117 lid 1 BW). Uit deze definitie blijkt dat het kenmerk van een legaat het toekennen van een vorderingsrecht door de erflater is. Degene die het legaat verkrijgt, wordt legataris genoemd. In een testament kan bijvoorbeeld staan: ik legateer aan mijn zoon het schilderij x. De zoon (legataris) heeft na het overlijden een vorderingsrecht op de nalatenschap: hij kan vorderen dat hij het schilderij in eigendom krijgt. Een legaat is een schuld van de nalatenschap (geen schuld van de erflater). Het is een opdracht aan de erfgenamen (soms aan een specifieke erfgenaam) om het legaat aan de legataris af te geven. Als er een executeur in het testament is benoemd, dan moet de executeur het legaat afgeven. Wanneer de nalatenschap vereffend wordt, dan moet de vereffenaar het legaat afgeven. Een legaat ziet vaak op goederen. Een legaat kan ook geld zijn. In veel testamenten wordt het vruchtgebruik van een bepaald goed gelegateerd. Aanvaarding van het legaat is niet vereist. Het legaat kan worden verworpen. Een beneficiaire aanvaarding van het legaat is niet mogelijk.
Verschil legaat en erfenis
Een legataris is geen erfgenaam (hoewel in sommige testamenten sprake is van een dubbelslag: iemand kan zowel erfgenaam als legataris zijn). Omdat de legataris geen erfgenaam is, volgt hij de erflater ook niet op in zijn vermogen. Dat betekent ook dat de legataris de erflater niet opvolgt in de schulden. Een erfgenaam ontvangt goederen krachtens erfopvolging. Voor de legataris geldt dat niet. Hi is schuldeiser van de nalatenschap. Er is een levering nodig om het goed aan de legataris over te dragen.
Verschil legaat en last
Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat (art. 4:130 lid 1 BW). Een last legt aan een erfgenaam of legataris een verplichting op. Degene op wie deze verplichting rust, wordt de lastplichtige genoemd. Degene die bevoordeeld wordt door de last, wordt de lastbevoordeelde genoemd. Een legaat is een vorderingsrecht. Een last is dat niet. De lastbevoordeelde kan dus geen nakoming eisen. De last is geen schuld van de nalatenschap, terwijl een legaat dat wel is. Lees hier meer over de testamentaire last.
Wat is het voordeel van een legaat?
De legataris heeft een vorderingsrecht op de nalatenschap. Het voordeel van een legaat is dat de afgifte van het legaat moet plaatsvinden voordat de erfgenamen de nalatenschap verdelen. Een legaat gaat voor een erfdeel. De legataris heeft dus voorrang op de erfgenamen en weet precies tot welk goed of geldbedrag hij gerechtigd is. Dat is dus een voordeel van de legataris. De erfgenamen kunnen ook een voordeel hebben bij een legaat. Een legataris is namelijk geen erfgenaam. Als de nalatenschap verdeeld moet worden, dan zit de legataris niet aan tafel. Dat voorkomt dat er heel veel meningen zijn die kunnen ontaarden in een ruzie of procedure bij de rechtbank. Lees hier meer over de verdeling van de nalatenschap.
Legaat kindsdeel en legitieme portie
Als er geen testament is opgesteld, dan geldt het versterferfrecht. Op grond van de wet zijn kinderen erfgenaam van hun ouders. Ieder kind is dan gerechtigd tot een kindsdeel. In een testament kan een kind worden onterfd. Het kind is dan geen erfgenaam, hoewel het op grond van de wet aanspraak kan maken op de legitieme portie. In het testament kan ook een legaat ten behoeve van het kind worden opgenomen ter grootte van het kindsdeel of ter grootte van de legitieme portie. Op die manier is het kind schuldeiser van de nalatenschap en geen erfgenaam. Het kind heeft dan geen inspraak in de afwikkeling en verdeling van de erfenis, hetgeen een hoop gedoe kan voorkomen.
Legaat erfbelasting
Een legaat wordt verkregen krachtens erfrecht. Daarover moet dus erfbelasting worden betaald. Niet altijd is er erfbelasting verschuldigd. Dat is het geval als de waarde van het legaat valt onder de vrijstelling. Deze vrijstelling is afhankelijk van uw positie t.o.v. de erflater. Als de waarde van het gelegateerde hoger is dan de vrijstelling, is erfbelasting verschuldigd. In het testament kan bepaald zijn dat de legataris een goed ‘vrij van recht’ krijgt. Dat betekent dat de legataris zelf geen erfbelasting verschuldigd is. De erfbelasting moet dan betaald worden uit de nalatenschap, oftewel dat gaat ten koste van de erfenis en de erfgenamen. Er zijn verschillende manieren om erfbelasting te besparen door legaten in het testament op te nemen, bijvoorbeeld een kleinkindlegaat of een opvullegaat.
Legaat kleinkinderen en opvullegaat
Sinds 2023 hebben kleinkinderen dezelfde vrijstelling wat betreft de erfbelasting als kinderen. Dat kan het aantrekkelijk maken om kleinkinderen een geldbedrag te legateren. De erflater benut dan vaker een vrijstelling, waardoor er minder erfbelasting verschuldigd is. Een nadeel kan zijn dat het kleinkind dan een geldbedrag ontvangt dat hij lichtvaardig kan uitgeven of verbrassen. Dat kan worden voorkomen door een testamentair bewind in te stellen. Het opvullegaat wil zeggen dat de langstlevende echtgenoot bij de wettelijke verdeling de waarde van de erfdelen van de kinderen kan wijzigen. Zo kan de waarde van deze erfdelen worden gelijkgesteld aan het van erfbelasting vrijgestelde bedrag. Bij het overlijden van de eerste echtgenoot is dan geen erfbelasting verschuldigd. In het testament kan ook een afvullegaat staan. Dan worden de vrijstellingen en de tariefschijven van de erfgenamen zo optimaal mogelijk benut
Uitbetaling legaat en legaat opeisen
In het testament kan bepaald zijn wanneer het legaat opeisbaar is. Als er in het testament niets is bepaald over de opeisbaarheid, dan geldt voor de opeisbaarheid dat het legaat bij overlijden van de erflater opeisbaar is. U kunt het gelegateerde goed dan direct opeisen. Er kan ook een geldbedrag zijn gelegateerd. In dat geval is het geldbedrag opeisbaar zes maanden na het overlijden van de erflater (art. 4:125 lid 1 BW). Deze termijn kan de erfgenaam dan gebruiken om het geldbedrag bijeen te kunnen brengen. Degene op wie de schuld uit een legaat van een geldsom rust, komt niet in verzuim door het enkele verstrijken van een voor de voldoening bepaalde termijn. Als het legaat niet op tijd wordt afgegeven, kan of moet de legataris dus een ingebrekestelling versturen.
Legaat tegen inbreng
In het testament kan bepaald zijn dat de legataris een goed verkrijgt door de waarde van dat goed aan de nalatenschap te betalen. Dat wordt een legaat tegen inbreng genoemd. Een erflater kan op deze manier bepalen dat een specifiek goed bij de legataris terechtkomt, zonder dat de erfgenamen hieronder lijden. Zij worden per saldo niet benadeeld door het legaat, omdat de waarde dus in de nalatenschap vloeit en verdeeld wordt onder de erfgenamen.
Informatieplicht
Degene die met het legaat belast is (een erfgenaam, executeur of vereffenaar) moet de legataris zo spoedig mogelijk in kennis stellen van het legaat. Een legataris kan op zijn beurt onder omstandigheden jegens een executeur, vereffenaar of erfgenaam aanspraak maken op bepaalde informatie, als die informatie nodig is om de hoogte van het vorderingsrecht van de legataris vast te kunnen stellen. Dat blijkt ook uit de jurisprudentie (zie o.a. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden van 31 december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9942 en het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2851).
Vermindering van legaten en opleg van tekort
Schulden van de nalatenschap uit een legaat worden slechts ten laste van de nalatenschap voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan. Een legaat is zo bezien de meest achtergestelde schuld van de nalatenschap, maar heeft wel voorrang op de erfdelen. Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, worden zij verminderd. Vermindering wil dus zeggen dat de legatarissen minder krijgen dan waar zij krachtens het testament recht op hebben. Deze vermindering werkt in de onderlinge verhouding tussen de legatarissen. Tenzij uit de uiterste wil een andere wijze van vermindering voortvloeit, ondergaan deze verplichtingen alle een evenredige vermindering, met dien verstande dat, voor zover de prestatie is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, die verplichting pas na de andere voor vermindering in aanmerking komt. Vermindering geschiedt niet van rechtswege, maar door een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig de wettelijke verdeling, de echtgenoot van de erflater. Voor zover de prestatie reeds is verricht, blijft de rechtsgrond daarvoor in stand, behoudens de mogelijkheid van terugvordering en verhaal als bedoeld in de artikelen 3:216 en 220 lid 3 BW. Ondanks de vermindering blijven de erfgenamen die met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn, gehouden tot voldoening voor het geheel.
Een legataris wiens legaat wordt ingekort of verminderd, is bevoegd volledige voldoening van het legaat te verlangen, mits hij het bedrag van de inkorting of vermindering in geld oplegt. Dit wordt verduidelijkt door een voorbeeld. In het testament van E staat dat X zijn enig erfgenaam is, Y een geldbedrag gelegateerd krijgt van € 30,- en Z een schilderij gelegateerd krijgt dat een waarde heeft van € 100,-. Als E overlijdt, bedraagt het saldo van zijn nalatenschap € 100,-. Er moeten namelijk eerst andere schulden worden betaald voordat de legaten afgegeven kunnen worden. De legaten moet in dit geval evenredig worden verminderd. Er is na de voldoening van andere schulden per saldo nog € 100,- aanwezig, terwijl de legaten tezamen een waarde hebben van € 130,-. Y moet nu genoegen nemen met € 23,- en Z moet nu genoegen nemen met € 77,-. Als Z toch het schilderij wil verkrijgen, kan hij gebruik maken van zijn bevoegdheid om het geldbedrag van de inkorting op te leggen. Hij dient dan het verschil van de waarde van het schilderij (€ 100,-) en het bedrag van het verminderde legaat (€ 77,-) op te leggen. Dat bedraagt € 23,-, waarmee Y dan zijn legaat van € 23,- alsnog kan verkrijgen. Z krijgt dan een schilderij van € 100,-, maar heeft in ruil daarvoor wel € 23,- betaald en verkrijgt per saldo dus € 77,-.
Inkorting van legaten
Inkorting is het effectueren van de draagplicht voor de vordering van een legitimaris. Inkorting kan dus spelen als er een legitieme portie betaald moet worden. Het kan wel van invloed zijn op de verkrijging van een legataris. De voldoening van de schulden aan de legitimarissen komt namelijk als eerste ten laste van het gedeelte der nalatenschap waarover de erflater niet door erfstellingen of legaten heeft beschikt. Als dat niet voldoende is, worden de makingen ingekort. Makingen zijn erfstellingen en legaten. Tenzij uit het testament iets anders voortvloeit, komen alle erfstellingen en legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking. Dat is anders als een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, zij pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking komt.
Het gedeelte van de nalatenschap dat aan een legitimaris toekomt en zijn legitieme portie niet te boven gaat, kan pas als laatste worden ingekort. De inkorting van dat gedeelte geschiedt alsdan, met vermindering van de vordering waarvoor wordt ingekort, zodanig dat beide legitimarissen een zelfde evenredig deel van hun legitieme porties verkrijgen. Inkorting van een legaat geschiedt door een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig de wettelijke verdeling, de echtgenoot van de erflater.
Quasi-legaten
Een legaat wordt gemaakt in een testament. Daarom heet het een making, net zoals een erfstelling een making is. Naast legaten zijn er ook zogenaamde quasi-legaten. Een quasi-legaat is geen legaat, maar een schenking of andere soort gift dat door de wet als legaat wordt beschouwd. Een schenking of andere gift wordt namelijk, voor zover deze de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker of gever wordt uitgevoerd en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker of gever is uitgevoerd, voor de toepassing van hetgeen in de wet over het erfrecht is bepaald betreffende inkorting en vermindering aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen (art. 4:126 BW). Oftewel een schenking des doods wordt voor de regels van inkorting en vermindering door de wet aangemerkt als een legaat. Behalve deze schenking des doods ken de wet nog meer quasi-legaten. Dat betreft bijvoorbeeld het verblijvingsbeding in een samenlevingsovereenkomst. Daarnaast kan een overnemingsbeding, een toescheidingsbeding en een optiebeding een quasi-legaat zijn. Een ander voorbeeld van een quasi-legaat is de sommenverzekering. Een begunstiging bij een sommenverzekering, voor zover de uitkering die door het overlijden van de verzekeringnemer verschuldigd wordt als een gift geldt, wordt voor de regels betreffende inkorting en vermindering aangemerkt als een legaat. De aanwijzing van de begunstiging van een sommenverzekering die geschiedt ter nakoming van een natuurlijke verbintenis, geldt niet als gift. Als laatste quasi-legaat noemt de wet de omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare, voor zover deze de strekking heeft dat de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar zal worden nagekomen, en deze verbintenis niet reeds tijdens diens leven is nagekomen. Dit quasi-legaat komt wel als laatste in aanmerking voor inkorting en vermindering, omdat deze geschiedt ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Gewijzigde omstandigheden
De rechter kan op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen. Dat kan als sprake is van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenis niet mag worden verwacht. Bij een wijziging of opheffing neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht.
Testamentaire last
Wat is een testamentaire last? Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan één of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt die niet bestaat in de uitvoering van een legaat (art. 4:130 lid 1 BW). Een last legt dus een verplichting op. Degene die deze verplichting heeft wordt de lastplichtige genoemd. Een last is iets anders dan een legaat. Bij een legaat kan de legataris nakoming vorderen. Bij een last kan de lastbevoordeelde geen nakoming vorderen. De last is geen schuld van de nalatenschap, terwijl het legaat dat wel is. Bij de afwikkeling van de nalatenschap moet wel rekening worden gehouden met de last.
Een last kan wel een handig instrument zijn van de erflater om zijn wil of wens te duiden. Opa kan in zijn testament zijn kleinkind tot erfgenaam of legataris benoemen onder de last het geërfde geld te besteden aan een opleiding. Dit lijkt veel op een voorwaardelijke making. Het verschil is echter dat bij de last de lastplichtige al erfgenaam of legataris is totdat dit recht hem door een vervallenverklaring wordt ontnomen. Bij een voorwaardelijke making kan het erfgenaam schap of het legaat bij vervulling van de voorwaarde van rechtswege vervallen.
De vervallenverklaring wil zeggen dat het recht van de lastplichtige vervalt. Als het kleinkind het geërfde geld niet gebruikt voor een opleiding maar voor een vakantie, dan kan zijn recht vervallen. Het kleinkind is dan geen erfgenaam of legataris meer. Het uitspreken van deze vervallenverklaring heeft geen terugwerkende kracht. Men is dus erfgenaam of legataris tot het moment dat de vervallenverklaring wordt uitgesproken. Dit verval geschiedt niet van rechtswege: de rechter spreekt op verzoek van een onmiddellijk belanghebbende de vervallenverklaring uit. De lastbevoordeelde is geen onmiddellijk belanghebbende die een vervallenverklaring kan verzoeken.
Een last kan verminderd worden. Dat kan het geval zijn als in een testament is bepaald dat er ieder jaar een geldbedrag moet worden uitgegeven aan het onderhoud van een kunstcollectie, terwijl er geen geld meer is om dat onderhoud te bekostigen. Naast vermindering kan een last ook geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. Deze opheffing kan een rechter uitspreken op verzoek van de lastplichtige of het Openbaar Ministerie. Een last kan geheel of gedeeltelijk worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, van inkorting of vermindering van de verkrijging van de lastplichtige of als sprake is van verandering van de persoon van de lastplichtige. Bij de vraag of een last geheel of gedeeltelijk moet worden opgeheven is de bedoeling van de erflater leidend.
Omdat de lastbevoordeelde geen nakoming kan vorderen, zal de last niet in veel testamenten worden opgenomen. Het opnemen van een legaat is dan een veel voor de hand liggende optie. Daarnaast is het mogelijk een voorwaardelijke making in het testament op te nemen die veel lijken op een last. De last kan een manier zijn om de bestaanseis te omzeilen.
Onterving
Als iemand komt te overlijden zonder een testament te hebben gemaakt, dan bepaalt de wet wie de erfgenamen zijn. Het versterferfrecht is dan van toepassing. De wet bepaalt dat de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerd partner en de kinderen dan voor gelijke delen de erfgenamen zijn. Als iemand geen echtgenoot en kinderen (en verdere afstammelingen) heeft, dan worden de ouders en de broers en zussen van de overledene als erfgenaam tot de nalatenschap geroepen. Indien ook die ontbreken, dan de grootouders en de overgrootouders. De afstammelingen van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen.
In een testament kan de testateur zelf bepalen wie hij tot erfgenaam benoemd. Op die manier kan worden afgeweken van het versterferfrecht. Onterving wil zeggen dat personen die de wet als erfgenaam roept, niet erven. Als in het testament staat bepaald dat persoon A de enig erfgenaam is, dan zijn alle andere personen indirect onterfd. Een voorbeeld: vader heeft een vrouw en twee kinderen. Hij benoemt zijn neef tot enig erfgenaam. De vrouw en kinderen zijn dan indirect onterfd. In een testament kan ook bepaald zijn dat persoon B is onterfd. Dat is een directe onterving voor persoon B. Een voorbeeld: vader heeft een vrouw en twee kinderen. In zijn testament onterfd hij alleen kind 1. Dat kind is dan onterfd. Vrouw en kind 2 zijn dan wel erfgenaam.
Het belang van directe of indirecte onterving kan een rol spelen bij plaatsvervulling. Als een kind direct onterfd is, dan worden zijn kinderen bij plaatsvervulling tot de nalatenschap geroepen. Omdat dit vaak niet wenselijk is, wordt in testamenten vrijwel altijd afgeweken van de wettelijke regels van plaatsvervulling. De kinderen van een onterfd kind erven dan niet. Bij plaatsvervulling aanspraak maken op de legitieme portie kan niet als het kind onterfd is of als het kind de nalatenschap reeds had verworpen.
Echtgenoot of kind onterven
In een testament kan bepaald worden dat een echtgenoot/geregistreerd partner en/of de kinderen niets erven. Als een echtgenoot in een testament niet tot erfgenaam is benoemd, kan deze echtgenoot aanspraak maken op wettelijke rechten van de echtgenoot. Als een kind niet tot erfgenaam is benoemd, kan deze aanspraak maken op de legitieme portie terwijl ook andere wettelijke rechten voor kinderen in de wet staan opgenomen.
Gevolgen onterven kind
Indien u als kind onterfd bent, bent u geen erfgenaam. Er is geen sprake van opvolging onder algemene titel. U wordt dan dus geen eigenaar van de bezittingen van de overledene. Als onterfd kind heeft u geen recht op de woning of de inboedel. In sommige gevallen kunt u het testament aanvechten waarin u bent onterfd. Zoals hiervoor al stond beschreven, kunt u als onterfd kind binnen vijf jaar na overlijden aanspraak maken op de legitieme portie. Mogelijk kan ook een ander wettelijk recht voor kinderen u van dienst zijn.
Krijg je bericht als je onterfd bent?
U krijgt geen bericht wanneer u bent onterfd of wanneer u niet tot erfgenaam ben benoemd (indirecte onterving). U heeft ook niet het recht het (hele) testament van de overledene in te zien. In het erfrecht spelen wel veel termijnen. Zo moet u als kind binnen vijf jaar na het overlijden aanspraak maken op de legitieme portie, omdat dit recht anders vervalt. Voor overige wettelijke rechten spelen veel korte(re) termijnen.
Makingen onder tijdsbepaling, voorwaarde en tweetrapsmaking
In testamenten worden erfstellingen gemaakt. Dat kan een onvoorwaardelijk erfstelling zijn, bijvoorbeeld: ik benoem X tot mijn enig erfgenaam. Er kunnen echter ook voorwaarden aan een erfstelling gekoppeld worden. Dat kan gedaan worden in de vorm van een testamentaire last. Daarnaast kan een erfstelling gemaakt worden onder een tijdsbepaling of onder een voorwaarde. Dat is een erfstelling die afhankelijk is van een toekomstige gebeurtenis. Deze toekomstige gebeurtenis kan zeker of onzeker zijn. Als de voorwaarde een zekere toekomstige gebeurtenis is, dan betreft het een erfstelling onder tijdsbepaling. Als het niet zeker is dat de gebeurtenis zal plaatsvinden, dan betreft het een voorwaardelijke making. Een voorbeeld van een zekere toekomstige gebeurtenis is het overlijden van de erfgenaam zelf. Een voorbeeld van niet zekere gebeurtenis is dat iemand voor zijn 30e levensjaar is afgestudeerd aan de universiteit.
Makingen onder tijdsbepaling
Een rechtshandeling kan onder een tijdsbepaling worden verricht. Bij een rechtshandeling onder een tijdsbepaling verkrijgt de gerechtigde een tijdelijk recht. Ook een erfstelling kan onder een tijdsbepaling worden verricht. Een voorbeeld: ik benoem X tot mijn enig erfgenaam tot aan het moment dat X zelf overlijdt; vanaf dat moment is Y mijn enig erfgenaam. Uit dit voorbeeld blijkt dat X eigenaar wordt van de goederen van de erflater, maar dat recht van eigendom houdt op te bestaan als hij zelf komt te overlijden. Het is echter niet mogelijk om een tijdelijk eigendom in het leven te roepen. Daarom bepaalt de wet dat dit tijdelijke eigendom wordt omgezet in een recht van vruchtgebruik (art. 4:136 BW). De wet bepaalt dat Y de erfgenaam en eigenaar is die erft onder opschortende tijdsbepaling, terwijl X het recht van vruchtgebruik verkrijgt. Dit recht van vruchtgebruik geeft de vruchtgebruiker op grond van de wet wel ruime bevoegdheden. De vruchtgebruiker heeft de bevoegdheid om te vervreemden en te verteren, hoewel de erflater in zijn testament anders kan bepalen.
Makingen onder voorwaarde
Een making onder een voorwaarde is een erfstelling waarvan de werking afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Een voorbeeld daarvan is: ik benoem X tot mijn enig erfgenaam onder de voorwaarde dat hij voor zijn 30e levensjaar is afgestudeerd aan de universiteit. Het verschil met de making onder tijdsbepaling is dat het bij een making onder een voorwaarde onzeker is of de voorwaarde ooit in vervulling zal gaan. Een ander belangrijk verschil is dat bij een making onder tijdsbepaling ongeborenen niet (in de tweede trap) tot erfgenaam benoemd kunnen worden, terwijl dat bij makingen onder voorwaarde wel mogelijk is.
De voorwaarde kan opschortend of ontbindend zijn. Dat onderscheid kan van belang zijn op het antwoord op de vraag of sprake is van een vervreemdings- en verteringsbevoegdheid. Om een recht te kunnen ontlenen aan een making, moet men bestaan op het moment van overlijden van de erflater (de bestaanseis). Om aan een making onder opschortende voorwaarde een recht te kunnen ontlenen, moet diegene bestaan op het moment van overlijden van de erflater en op het moment dat de voorwaarde in vervulling gaat. Er gelden op deze regel drie uitzonderingen, die te maken hebben met de tweetrapsmaking.
Tweetrapsmaking
Een tweetrapsmaking werd voorheen wel de fideï-commissaire making genoemd. Het betekent eigenlijk dat de erflater in verschillende trappen bepaald wie zijn erfgenaam is. Een voorbeeld: ik benoemd X tot mijn enig erfgenaam, welk recht bij zijn overlijden eindigt in welk geval Y – als hij dan nog in leven is – mijn enig erfgenaam is. Als Y langer leeft dan X, dan is X tijdelijk erfgenaam. In veel testamenten wordt X de bezwaarde genoemd terwijl Y de verwachter wordt genoemd. Vaak is de verwachter niet één persoon, maar zijn dat meerdere personen. In het testament kunnen meerdere gronden staan waarop het recht van de bezwaarde (X) eindigt. Voorbeelden daarvan zijn het overlijden, hertrouwen, opname in een tehuis of wanneer het vermogen onder bewind wordt gesteld. Ook kunnen er allerlei spelregels in het testament staan opgenomen over hoe om te gaan met het geërfde vermogen. Moet het geërfde vermogen afzonderlijk worden geadministreerd van het eigen vermogen? Mag de bezwaarde interen op het vermogen of moet hij eerst zijn eigen vermogen verteren? Moet er wel of geen jaarlijkse opgave worden gedaan aan de verwachter m.b.t. goederen die niet meer aanwezig zijn, goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen of de voordelen die goederen hebben opgeleverd?
Om aan een making onder opschortende voorwaarde een recht te kunnen ontlenen, moet diegene bestaan op het moment van overlijden van de erflater en op het moment dat de voorwaarde in vervulling gaat. Er gelden op deze regel drie uitzonderingen, die zien op de tweetrapsmaking. De eerste uitzondering is dat een erflater kan bepalen dat hetgeen hij aan zijn broers/zussen nalaat, bij het overlijden van één van die broers/zussen (of een eerder tijdstip) staaksgewijs zal toekomen aan diens alsdan bestaande afstammelingen ook al bestonden zijn nog niet op het moment dat de erflater overleed. De tweede uitzondering is wanneer een erflater in zijn testament heeft bepaald dat hetgeen hij aan iemand nalaat, bij diens overlijden toekomt aan de broers/zussen van de erflater, terwijl als een broer/zus het tijdstip niet overleeft, zijn/haar afstammelingen staaksgewijs in de plaats zullen treden van die broer/zus, zelfs als zij nog niet bestonden op het moment van overlijden van de erflater. De derde uitzondering ziet op de tweetrapsmaking met vervreemdings- en verteringsbevoegdheid. Dat wordt ook wel de fideï-commis de residuo genoemd. De uitzondering houdt in dat als een erflater bepaald dat hetgeen zijn erfgenaam bij diens overlijden (of een eerder tijdstip zoals hertrouwen) onverteerd nalaat, zal toekomen aan een dan bestaande erfrechtelijke bloedverwant van de erflater, ook al bestond die bloedverwant nog niet op het moment van overlijden van de erflater.
Testamentair bewind
In een testament kan een executeur worden benoemd die ook tot afwikkelingsbewindvoerder is benoemd. Daarnaast kan een andere vorm van testamentair bewind worden ingesteld. Dat testamentaire bewind kan bijvoorbeeld worden ingesteld over het volledige erfdeel dat iemand toekomt, maar ook over een bepaald goed. Een testamentair bewind wordt vaak ingesteld over het erfdeel van een erfgenaam om deze tegen zichzelf te beschermen. Iemand die snel en lichtvaardig geld uitgeeft, kan zodoende wel een deel uit de erfenis verkrijgen maar niet zelfstandig over zijn deel in die erfenis beschikken en dat verkwisten. Dat kan ook handig zijn als jonge kleinkinderen een deel van de erfenis of een legaat krijgen. Als het bewind is ingesteld (mede) in het belang van de rechthebbende (de erfgenaam), dan kunnen schuldeisers van die erfgenaam zich niet verhalen op de goederen die hij verkrijgt uit de erfenis.Het bewind vangt aan op het moment van overlijden van de erflater, tenzij uit het testament een ander aanvangstijdstip blijkt. In het testament wordt vaak een bewindvoerder worden benoemd. In principe kan iedereen tot bewindvoerder worden benoemd. Het is mogelijk dat meerdere bewindvoerders zijn benoemd.
Verplichtingen en rechten van de bewindvoerder
De bewindvoerder kan zijn benoeming aanvaarden, maar daartoe is hij niet verplicht. Als hij de benoeming tot bewindvoerder heeft aanvaard, brengt dat een aantal plichten met zich. Zijn hoofdtaak is het voeren van het beheer over de onder bewind gestelde goederen. De erfgenaam zelf is niet bevoegd te handelen. De bewindvoerder moet verder zo spoedig mogelijk een beschrijving maken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft. Ieder jaar moet de bewindvoerder rekening en verantwoording afleggen en daarbij de vruchten die de goederen hebben opgebracht aan de rechthebbende (de erfgenaam) uitkeren. Aan het einde van het bewind moet de eindrekening en verantwoording worden afgelegd. Als de rechthebbende (de erfgenaam) niet in staat is de rekening en verantwoording op te nemen, dan moet de rekening en verantwoording aan de kantonrechter worden afgelegd. In het testament kunnen aanvullende bepalingen staan opgenomen. Soms moet een bewindvoerder het bewind publiceren of zekerheid stellen.
De bewindvoerder heeft jaarlijks recht op loon. Dat loon bedraagt 1% van de waarde van het aan het einde van het jaar onder bewind staande vermogen. Als er meerdere bewindvoerders zijn benoemd, dan moeten zij het loon delen. In het testament kan de erflater afwijkende bepalingen hebben opgenomen over het loon. Soms heeft de bewindvoerder geen recht op loon, maar het kan ook zijn dat de bewindvoerder recht heeft op een groter loon dan het wettelijke loon van 1%.
Als bewindvoerder bent u aansprakelijk jegens de erfgenaam indien u in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet.
Einde bewind
Een bewind is soms heel onwenselijk, zowel voor de bewindvoerder als voor de erfgenaam. Soms kan een bewind worden beëindigd. Het einde van het bewind is afhankelijk van de strekking van het bewind. De wet kent drie strekkingen van het bewind:
1) bewind ten behoeve van de rechthebbende (de erfgenaam): bedoeld om de erfgenaam tegen zichzelf te beschermen i.v.m. verkwisting, schulden of dergelijke;
2) bewind ten behoeve van een ander: om die ander tegen de rechthebbende (de erfgenaam) te beschermen;
3) bewind ingesteld in het gemeenschappelijk belang: vaak gebruikt voor het afwikkelingsbewind zodat de nalatenschap snel verdeeld kan worden.
Een bewind ingesteld met de eerste strekking eindigt door het overlijden van de rechthebbende (de erfgenaam). Daarnaast kan het bewind in bepaalde gevallen worden beëindigd door opzegging door de rechthebbende (de erfgenaam) wanneer 30 jaar na het overlijden van de erflater zijn verstreken. Een derde wijze waarop het bewind eindigt is door opheffing op verzoek van de bewindvoerder. De bewindvoerder kan dit verzoek indienen op grond van onvoorziene omstandigheden of als aannemelijk is dat de rechthebbende (de erfgenaam) de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen. Als het bewind 5 jaar heeft geduurd, kan ook de rechthebbende (de erfgenaam) een verzoek tot opheffing doen als aannemelijk is dat hij de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen. Bij de afwijzing van een dergelijk verzoek kan de rechtbank de regels omtrent het bewind wijzigen.
Een bewind dat is ingesteld met de tweede strekking eindigt als het belang van het bewind vervalt. Het bewind kan onder bepaalde omstandigheden ook worden opgezegd door de rechthebbende indien het bewind is ingesteld in het belang van een bevoordeelde bij legaat of last en 30 jaar na het overlijden van de erflater zijn verstreken.
Een bewind dat is ingesteld met de derde strekking eindigt als het belang van het bewind vervalt. Het bewind eindigt ook door opzegging door de rechthebbende wanneer 5 jaar na het overlijden van de erflater zijn verstreken.
Los van de strekking van het bewind, eindigt het bewind altijd indien de termijn waarvoor het bewind werd ingesteld is verstreken.