Om als erfgenaam bij versterf (dus als er geen testament is) te kunnen optreden, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (het moment dat de erflater overlijdt). Ook om aan een making (een verkrijging via een testament) een recht te kunnen ontlenen, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt. Dit wordt de bestaanseis genoemd. Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt wat betreft het erfrecht als reeds geboren aangemerkt als het levend ter wereld komt.
De bestaanseis is ook relevant als het gaat om voorwaardelijke makingen. Een voorwaardelijke making houdt kortgezegd in dat de werking van de making (erfstelling, legaat of last) afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Als een persoon aan een making onder opschortende voorwaarde een recht wil kunnen ontlenen, is vereist dat deze persoon bestaat als de erflater overlijdt èn op het moment dat de voorwaarde in vervulling gaat. Daarop gelden uitzonderingen die zien op de tweetrapsmaking, ook wel de fideï-commissaire making genoemd.
In sommige gevallen wordt een ouderschap pas na overlijden vastgesteld. Deze vaststelling van het ouderschap werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Dat kind kan dus alsnog erfgenaam zijn of een legitieme portie opeisen. De andere kant is ook mogelijk, dus dat een ouder ontkend dat iemand zijn of haar kind is. Ook deze vaststelling heeft terugwerkende kracht.
Het parentelenstelsel
In de wet is bepaald wie tot een nalatenschap worden geroepen. De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:
- de echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;
- de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;
- de grootouders van de erflater;
- de overgrootouders van de erflater.
Er zijn dus vier groepen. Als er niemand bestaat in de eerste groep (denk aan een alleenstaand persoon zonder kinderen), dan wordt gezien of er iemand in de tweede groep bestaat enz. Voor de echtgenoot of geregistreerd partner geldt dat er geen sprake mag zijn van een scheiding van tafel en bed. Let wel: de persoon met wie de erflater een (notarieel) samenlevingsovereenkomst is aangegaan, erft op grond van de wet niet (dat kan wel in een testament worden geregeld). Voor andere bloedverwanten geldt dat zij niet verder dan de zesde graad van de erflater verwijderd mogen zijn. Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet.
Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot hiervoor genoemde bloedverwanten gerekend. Hiermee wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van een juridische relatie. Een kind van een verwekker erft niet als het vaderschap niet wordt vastgesteld (het kan dan wel aanspraak maken op een som ineens). Een biologische relatie is voor het versterferfrecht dus niet voldoende. Ook een voogd, stiefkind, pleegkind of een partner op grond van een (notariële) samenlevingsovereenkomst erft niet op grond van de wet. Ook de echtgenoot van een vooroverleden kind erf niet op grond van de wet.
Uit eigen hoofde en plaatsvervulling
Iemand die tot de nalatenschap wordt geroepen, erft uit eigen hoofde. Dat betekent dat die persoon zelf een plaats inneemt in één van de vier groepen. Stel dat A overlijdt en B als echtgenoot en C als kind nalaat, dan erven B en C uit eigen hoofde. Iemand kan ook erven bij plaatsvervulling. In de wet staat dat de afstammelingen van een kind, een broer of zus, een grootouder of een overgrootouder bij plaatsvervulling erven. Plaatsvervulling geschiedt met betrekking tot personen:
– die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan;
– die onwaardig zijn;
– die onterfd zijn;
– die verwerpen
– wier erfrecht is vervallen.
Stel dat A overlijdt en B als echtgenoot en C als kind nalaat, terwijl C al eerder is overleden maar wel D en E als kinderen nalaat, dan erven D en E bij plaatsvervulling. D en E worden dan staaksgewijs geroepen. Dat betekent dat zij samen het erfdeel van C erven.
Indien er sprake is van een testament, dan geldt het versterferfrecht niet. Daarom gelden de wettelijke regels van plaatsvervulling niet automatisch. Er is één uitzondering op deze regel. Als iemand in zijn testament de wettelijke verdeling van toepassing verklaard en bepaalt dat een stiefkind in die verdeling wordt betrokken, de afstammelingen van dat stiefkind bij plaatsvervulling worden geroepen. In veel testamenten worden de wettelijke regels van plaatsvervulling overigens van toepassing verklaard.
Plaatsvervulling en legitieme portie en onterving
Plaatsvervulling kan ook een rol spelen bij onterving en de legitieme portie. Afstammelingen van een erflater die door de wet als erfgenaam tot zijn nalatenschap worden geroepen kunnen aanspraak maken op een legitieme portie. Iemand die aanspraak kan maken op de legitieme portie wordt legitimaris genoemd. Een kind van de erflater kan op grond van de wet zijn legitieme portie opeisen bijvoorbeeld als hij onterfd is. Dat kind maakt dan uit eigen hoofde aanspraak op de legitieme portie. Soms kan iemand bij plaatsvervulling aanspraak maken op de legitieme portie. Dat kan alleen als de plaats wordt vervuld van met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen der nalatenschap niet meer bestaan (vooroverleden zijn) of die onwaardig zijn. Bij plaatsvervulling aanspraak maken op de legitieme portie kan dus niet als het kind onterfd is of als het kind de nalatenschap reeds had verworpen. Onterving van een kind en verwerping van de nalatenschap door een kind betekent dat de kinderen van dat kind dus niet bij plaatsvervulling aanspraak kunnen maken op een legitieme portie.
Om voordeel te kunnen trekken uit een erfenis, moet de erfgenaam op het moment van het openvallen van de nalatenschap bestaan (de bestaanseis) en mag geen sprake zijn van onwaardigheid. Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan alsnog sprake zijn van het niet kunnen erven. Uit de wet blijkt dat de volgende personen niet tot erfgenaam, legataris of lastbevoordeelde benoemd kunnen worden:
- de voogd;
- leermeesters;
- BIG-personen en geestelijk verzorgers;
- verzorgers en verplegers in een instelling;
- de notaris die het testament passeert en de eventuele getuigen.